Vorige

BV-vrijstelling voor ploegenarbeid op werven

Werkgevers van wie de werknemers ploegen- of nachtarbeid verrichten kunnen al verschillende jaren genieten van een maatregel ter vermindering van hun loonkost. Deze vermindering neemt de vorm aan van een gedeeltelijke vrijstelling van de doorstorting van de bedrijfsvoorheffing die de werkgever inhoudt op de bezoldigingen van deze werknemers.

Sinds 1 januari 2018 is deze vrijstelling aangepast zodat ook ploegenarbeid op werven (werken in onroerende staat) hieronder zou kunnen vallen. Deze uitbreiding bestaat officieel dus al meer dan een jaar, maar kon door onduidelijkheden en problemen met de wetgeving tot op heden nog niet toegepast worden. Een nieuw wetsvoorstel brengt nu de nodige verduidelijkingen.

Vereiste minimumuurloon

Opdat een ploeg in aanmerking zou komen voor de toepassing van de vrijstelling moet de werkgever aan de werknemers in die ploeg (onder andere) een minimum bruto-uurloon van 13,75 euro (niet-geïndexeerd) betalen. Dit minimumuurloon vervangt de toekenning van een ploegenpremie (die klassiek geldt als voorwaarde voor de toepassing van de vrijstelling voor ploegenarbeid) en beoogt zwartwerk en sociale dumping tegen te gaan.

De nieuwe wetgeving bevestigt nu dat het vereiste minimumloon het bruto-uurloon vóór inhouding van de RSZ-werknemersbijdrage is. Anders lag dit uurloon in een aantal gevallen immers al hoger dan het sectorale minimumloon.

Dit uurloon wordt jaarlijks op 1 januari geïndexeerd. Het huidige indexmechanisme leidde voor inkomstenjaar 2018 tot een minimumuurloon van 17,42 euro waardoor in de praktijk bijna geen enkele ploeg effectief in aanmerking kwam voor deze vrijstelling. Het indexmechanisme werd dan ook bijgesteld waardoor dit minimumuurloon overeenkomt met:

  • 13,75 euro (ook na indexering) voor inkomstenjaar 2018, en
  • 13,99 euro voor inkomstenjaar 2019.

Om rekening te houden met de aanpassing van de uurlonen in de sector, bovenop de indexatie, krijgt de Koning daarnaast de mogelijkheid om het uurloon nog te verhogen, met maximaal 10%.

Studenten en leerlingen alternerend leren “geneutraliseerd” als lid van de ploeg

Om in aanmerking te komen voor deze vrijstelling is dus (onder andere) vereist dat alle leden van de ploeg het hierboven vermelde minimumuurloon verdienen. Vaak werken er echter ook studenten en leerlingen in een alternerende opleiding mee in deze ploegen en zij verdienen doorgaans minder dan de gewone werknemers. Daardoor zouden de overige werknemers in hun ploeg ook geen recht meer geven op de toepassing van de vrijstelling. Daarom worden studenten en leerlingen in een alternerende opleiding voortaan “geneutraliseerd” bij het nagaan van de definitie van ploegenarbeid.

De (minstens 2) overige werknemers in de ploeg moeten dan wel aan alle voorwaarden voldoen om nog van ploegenarbeid op werven te kunnen spreken die in aanmerking komt voor de vrijstelling. De studenten en leerlingen alternerend leren zorgen er, ondanks hun lager uurloon, dus niet voor dat de ploeg komt te vervallen. Indien zij echter in een concreet geval toch een voldoende hoog uurloon ontvangen, worden ook hun bezoldigingen meegenomen bij de berekening van het bedrag aan vrijstelling waarop de werkgever recht heeft.

Inwerkingtreding?

Het wetsvoorstel dat deze wijzigingen bevat, werd aangenomen in de plenaire vergadering van de Kamer op 4 april. We wachten nu nog op de publicatie in het Belgisch Staatsblad.

Deze wijzigingen zullen retroactief in werking treden, ze zijn immers van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend sinds 1 januari 2018.

De overige voorwaarden en principes van deze vrijstelling zijn niet gewijzigd. Je kan deze nalezen in Trefzeker, afdeling 24, XIII, E. 2.

Bron:
Wetsontwerp 29 maart 2019 houdende diverse fiscale bepalingen en tot wijziging van artikel 1, § 1ter, van de wet van 5 april 1955. Dit ontwerp werd aangenomen in de plenaire vergadering van de Kamer op 4 april 2019.

Deel dit artikel